Sluit

Het ICF - schema

De overkoepelende doelstelling binnen therapeutisch handelen is altijd de kwaliteit van leven van een cliënt en zijn omgeving te bevorderen. We zijn van mening dat het werken op één deelgebied van het functioneren, invloed heeft op andere delen van het functioneren. Het is dan ook belangrijk rekening te houden met de verschillende aspecten van het functioneren binnen de therapie om zo te kunnen streven naar een verbeterd activiteitenniveau en een vlottere participatie binnen de samenleving. 

 

In onderstaand schema vind je een overzicht van alle aspecten van het menselijk functioneren.

Deel 1 het menselijk funcioneren en functioneringsproblemen

 

In deel 1 van het ICF schema wordt het functioneren en de functioneringsproblemen van een persoon in kaart gebracht. 

Volgende componenten komen aan bod:

 

  • Functies en anatomische eigenschappen:
    • Functies = fysiologische en mentale eigenschappen van het menselijk organisme
    • Anatomische eigenschappen = positie, aanwezigheid, vorm en continuïteit van onderdelen van het menselijk lichaam. Tot de onderdelen van het menselijk organisme worden gerekend: lichaamsdelen, orgaanstelsels, organen en onderdelen van organen.

 

  • Activiteiten en participatie:
    • Activiteiten = onderdelen van iemands handelen
    • Participatie = iemands deelname aan het maatschappelijke leven

 

DEEL 2: Beïnvloedende factoren

 

 

In het tweede deel van de ICF worden beïnvloedende factoren op het functioneren van een persoon beschreven. 

Er zijn twee componenten die zowel een ondersteunende als een belemmerende factor kunnen zijn in iemands functioneren:

 

  • Externe factoren = iemands fysieke en sociale omgeving
    • Deze factoren bevinden zich buiten het individu en kunnen een positieve of negatieve invloed hebben op de participatie van het individu als lid van de samenleving, op het uitvoeren van activitieten van het individu of op de functies en anatomische eigenschappen.  Voorbeelden van externe factoren kunnen zijn:
      • de fysieke en materiële kenmerken van de omgeving: bijvb de werkplek, de klasomgeving, de woonomstandigheden,...
      • rechtstreeks persoonlijke contacten met anderen: houding van familieleden, kennissen, klasgenoten, buren,....
      • formele en informele sociale verbanden in gemeenschappen of in naaste omgeving: transport, overheidsdiensten, informele sociale netwerken, wetten, ideologieën,... 

 

  • Persoonlijke factoren = iemands individuele achtergrond
    • Persoonlijke factoren betreffen de individuele achtergrond van het leven van een persoon en bestaan uit kenmerken van het individu die geen deel uitmaken van zijn functionele gezondheidstoestand. Deze kunnen omvatten leeftijd, ras, geslacht, opleiding, ervaringen, persoonlijkheid, opvoeding, beroep, bekwaamheden,....
    • Al deze factoren kunnen een rol spelen bij het krijgen of ervaren van functioneringsproblemen, op elk niveau.